Annotatie
21 maart 2022
Uitspraak
In beroep wederom geen schending van de gedragsregels onafhankelijkheid en onpartijdigheid
Klager ging in hoger beroep (B-2021-1) van een uitspraak van de Tuchtcommissie waarin de mediator de maatregel van een waarschuwing ten deel viel. De mediator berustte in de uitspraak, maar voor klager was de opgelegde maatregel kennelijk niet genoeg. Ik besprak de uitspraak van de Tuchtcommissie eerder uitvoerig in deze Tuchtrecht Updates[1].
In hoger beroep probeerde klager nogmaals zijn stelling kracht bij te zetten dat de mediator niet alleen Gedragsregel 7 (Competentie), maar ook Gedragsregel 4 (Onafhankelijkheid) en Gedragsregel 5 (Onpartijdigheid) zou hebben geschonden. De Tuchtcommissie had deze klachten ongegrond verklaard. Die had de mediator volgens de Tuchtcommissie voldoende gemotiveerd betwist zonder dat klager diens klachten met (bewijs)stukken had onderbouwd. En dat was in hoger beroep niet anders. Daarom verwierp ook het College van Beroep deze klachten.
De Tuchtcommissie had de maatregel dus opgelegd op grond van Gedragsregel 7. De mediator zou onvoldoende deskundigheid ten toon hebben gespreid bij de opstelling van de vaststellingsovereenkomst (VSO). Daarin was niet vastgelegd op welk moment het saldo van € 9.250 van een gezamenlijke bankrekening van de gewezen echtelieden (in gelijke delen) zou worden verdeeld. Daarover ontstond onenigheid bij de notaris toen de akte van verdeling van de gemeenschap moest worden gepasseerd, waaronder de overdracht van het (volledige) eigendom van het huis aan de ex-partner van klager.
Hoewel de mediator zich tegen de vermeende ondeskundigheid had verweerd met de stelling dat zij partijen voldoende had gewezen op het open end karakter van de relevante bepaling in de VSO en partijen (daarom) volgens haar de VSO op basis van informed consent hadden ondertekend, volgde de Tuchtcommissie de mediator dus niet in dit verweer. Over een aantal bespiegelingen van mijn kant over de mate van deskundigheid die van de mediator mag worden verwacht, verwijs ik graag naar mijn annotatie bij de uitspraak van de Tuchtcommissie.
Klager herhaalde in hoger beroep dat er geen deugdelijke VSO zou zijn opgesteld, waardoor hij voor € 4.625,00 zou zijn benadeeld en bovendien vertragingskosten rond de aankoop van de woning zou hebben moeten maken. Mijn indruk is dat het klager ook in hoger beroep vooral te doen was om de door hem geleden schade. Het College van Beroep overwoog waarschijnlijk daarom tot slot van zijn uitspraak dat het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators alleen voorziet in de mogelijkheid om te klagen over niet naleving van de Gedragsregels. “Hierbij oordeelt het niet over eventuele schade, die klager stelt geleden te hebben. Voor zover klager in zijn beroepschrift … verzoekt rekening te houden met de door hem geleden schade, is hij daarin niet ontvankelijk ”, zo besloot het College van Beroep.
Tot slot voor de volledigheid nog het volgende. Een klager kan in principe niet met succes in beroep gaan alleen omdat hij het niet eens is met de opgelegde maatregel.[2] Het lijkt er ook op dat het klager hierom in deze zaak ook te doen was. Dit neemt overigens niet weg dat bij het opleggen van maatregelen de geschade belangen van een klager wél een rol kunnen spelen.[3]
[1] Zie M-2021-2 en mijn annotatie van die zaak in MfN-register Tuchtrecht Updates 2021, nr. 3.
[2] Zie ook B-2020-4 en mijn annotatie in die zaak in MfN-register Tuchtrecht Updates 2021, nr. 4.
[3] Zie voor de motivering van maatregelen door de Raad van Discipline en het Hof van Discipline in het advocatentuchtrecht R.L. Herregodts, Passend en geboden, Tijdschrift Tuchtrecht 2020, afl. 3.