Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
26 september 2023

Uitspraak

Bevestiging gedeeltelijke gegrondverklaring van Tuchtcommissie

In zijn uitspraak (B-2023-1) van het beroep van klager tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie volgde het College van Beroep in grote lijnen de uitspraak van de Tuchtcommissie.[1]

De Tuchtcommissie had haar uitspraak uitvoerig gemotiveerd, drie van de vier klachtonderdelen gegrond bevonden en de mediator de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Dat klager daarmee toch niet tevreden was begrijp ik niet. Wat wilde hij bereiken, een zwaardere maatregel? Dat had hij trouwens  alleen kunnen bereiken als het College van Beroep tot de conclusie zou zijn gekomen dat het door de Tuchtcommissie niet gehonoreerde klachtonderdeel wél gegrond was. Immers, op grond van Artikel 8, lid 2 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators kunnen klager noch degene tegen wie de klacht de klacht is gericht uitsluitend ten grondslag leggen dat de Tuchtcommissie omtrent de maatregel anders had moeten beslissen.

Tegen de formulering van de Tuchtcommissie van de klachten van klager werd in beroep geen bezwaar gemaakt. Door klager noch door de mediator, die zogezegd incidenteel beroep had aangetekend. Het speelveld, of slagveld zo u wil, zag er in hoger beroep als volgt uit: klager stelde principaal beroep in tegen de ongegrondverklaring van zijn klacht over schending van de gedragsregel over integriteit, de mediator stelde daaropvolgend incidenteel beroep in tegen de grondverklaring van de klachten over de gedragsregels transparantie, onpartijdigheid en werkwijze van de mediator.

De gemachtigde van de mediator, een jurist, kreeg van de voorzitter van het College van Beroep, eerst nog een standje. Die gemachtigde had namelijk voorafgaande aan de mondelinge behandeling aangekondigd een deskundige, die ook jurist was, te zullen meenemen. Aan het begin van de zitting liet de voorzitter van het College van Beroep fijntjes weten dat het College zich zelf deskundig achtte en geen behoefte had aan aanvullende deskundige voorlichting. Inderdaad, zo werkt dat.[2] De voorzitter voorkwam meegaand nog wel al te veel gezichtsverlies voor de gemachtigde van klager door deze ‘deskundige‘ ook als gemachtigde aan te merken en hem zelfs ook nog de gelegenheid te geven zijn zegje te doen.[3] Maar ook dat mocht allemaal niet baten, want het College van Beroep wees ook het incidentele beroep af. 

Beide partijen hebben bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop in de beslissing van de Tuchtcommissie de feitelijke achtergrond van de klacht is weergegeven (en, zoals gezegd, dus niet tegen de formulering door de Tuchtcommissie van de klachten zelf). Maar zij maakten geen van beiden voldoende duidelijk tegen welke onderdelen van de feitenvaststelling hun bezwaar zich richtte. Voor zover zij dat wel hadden gedaan, overwoog het College van Beroep ten aanzien van die feitenvaststelling als volgt: ”(…) de door partijen gemaakte bezwaren, indien al juist, maken niet dat de beoordeling van de beroepen anders uitvalt”. Dat was dan ook reden voor het College van Beroep om uit te gaan van de feiten zoals die door de Tuchtcommissie in haar uitspraak waren opgenomen. Voor de volledigheid verwoordde het College van Beroep nog wel waar het in hoofdzaak om draaide. 

Tot slot nog het volgende. Kennelijk had klager in zijn beroepschrift nieuwe klachten geformuleerd. Daar maakte het College van Beroep korte metten mee. Dat kan volgens het College van Beroep niet. Daarom nam het die klachten ook niet in behandeling. Iets anders zou zijn als klager nieuwe stellingen, die zijn oorspronkelijke, maar afgewezen klacht zouden kunnen onderbouwen, zou aandragen. Daar zou het College van Beroep wel naar hebben gekeken, zo neem ik aan.[4]

Het College van Beroep verbeterde nog de formulering van r.o. 4.6 van de uitspraak van de Tuchtcommissie. Maar de wijzigingen daarin zijn wat mij betreft zo miniem dat ik mij vrij voel die in deze bijdrage onbesproken te laten.

 


[1] Zie M-2022-84 en mijn annotatie van die zaak in MfN-register Tuchtrecht Updates 2023, nr. 2.

[2] Deskundigen kunnen worden opgeroepen als een rechtsprekend college behoefte heeft aan specifieke voorlichting om tot een juist oordeel te kunnen komen. Bijvoorbeeld in letschadezaken over de medische aspecten van de zaak, of in strafzaken over psychologische eigenschappen van de verdachte.  

[3] De voorzitter had hem ook slechts als toehoorder kunnen beschouwen, zonder hem de gelegenheid te geven het woord te voeren. 

[4] Zie ook mijn commentaar op de uitspraak van het College van Beroep in de zaak B-2022-1, MfN-register Tuchtrecht Updates 2022, nr. 4. Ik verwees daar naar het civiele recht, waarin er in hoger beroep in ieder geval  meer ruimte is om in hoger beroep nieuwe stellingen te betrekken. In het civiele recht krijgen partijen in beginsel de gelegenheid om fouten die zij in eerste instantie hebben gemaakt in hoger beroep te herstellen, tenzij dat bijvoorbeeld in strijd zou zijn met een goede procesorde. In het strafrecht heeft het Openbaar Ministerie in hoger beroep niet de vrijheid op een heel ander spoor te gaan zitten dan het spoor dat het in de tenlastelegging in eerste aanleg volgde, anders gezegd: met een nieuwe eis komen. Het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators zegt daar niets over. Ik neem daarom aan dat het College van Beroep hier aansluiting heeft gezocht bij het strafrecht. Hoewel in principe niet punitief, komt het tuchtrecht inderdaad naar zijn aard wel overeen met het strafrecht (en niet met het civiele recht). Ik nuanceer mijn commentaar op die vorige zaak hierbij. Mijn stelling is: onderscheid moet worden gemaakt tussen het aanvoeren van nieuwe klachten in hoger beroep, wat niet kan, en het aanvoeren van aanvullende gronden waarop de oorspronkelijke klacht is gebaseerd, wat wel kan. Voor de specialisten en de geïnteresseerde leek verwijs ik in dit verband ter verdere nuancering graag naar Artikel 313 Wetboek van Strafvordering en het commentaar daarop in Tekst & Commentaar (T&C Strafvordering, commentaar op art. 313 Sv, Wolters Kluwer) en Artikel 130 Wetboek van Burgerlijke  Rechtsvordering en het commentaar daarop in Tekst & Commentaar (T&C Rechtsvordering, commentaar op art. 130 Rv, Wolters Kluwer).