Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
5 september 2022

Uitspraak

Wederom in hoger beroep geen schending van Gedragsregels

Nadat zij eerst bot ving bij de Tuchtcommissie, liep klaagster vervolgens vast bij het College van Beroep. Ook dat verklaarde al haar klachten tegen de mediators ongegrond. In materiele zin herhaalde het College van Beroep in zijn uitspraak (B-2022-1) de facto de overwegingen van de Tuchtcommissie. “Het College van Beroep neemt de motivering die de Tuchtcommissie aan die ongegrondverklaring ten grondslag heeft gelegd over”, zo overwoog het College van Beroep kort en bondig. Klaagster kon dus in hoger beroep geen nieuwe draai geven aan haar oorspronkelijke stellingen (maar volgens het College van Beroep ook geen nieuwe klachten formuleren). De uitspraak van de Tuchtcommissie besprak ik eerder in deze Tuchtrecht Updates.[1]

Vanuit processueel oogpunt is het nog wel de moeite waard te wijzen op het feit dat klaagster ook namens partijen die in eerste instantie geen klachten hadden ingediend tegen de mediators, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het woord wenste te voeren. Daartoe had zij het College van Beroep op voorhand gevraagd of zij dat middels aan haar te verstrekken volmachten zou mogen doen. Dat verzoek wees het College van Beroep af. Daarbij gold natuurlijk dat alleen klaagster beroep kon instellen tegen de beslissing van de Tuchtcommissie en anderen niet alsnog via een aan klaagster gegeven machtiging partij in de tuchtprocedure kunnen worden.

En voor de volledigheid voor de procestijgers, ik geef het direct toe, tot slot nog het volgende. Het verweer  van de mediators dat klaagster niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat het beroepschrift deels nieuwe gronden zou bevatten, niet gemotiveerd en te summier was, wees het College van Beroep af. Het College van Beroep moet de ontvankelijkheid van het beroep trouwens  sowieso ambtshalve beoordelen, dus ook als verweerders daarop geen beroep zouden hebben gedaan. Wat daarvan zij, in de eerste plaats valt op dat het College van Beroep in dit verband overwoog dat voor zover klaagster nieuwe klachten over het handelen van de mediators had geformuleerd, die niet in hoger beroep alsnog zouden worden beoordeeld. Volgens het College van Beroep geldt in dit verband: “… dat het niet mogelijk is pas in hoger beroep klachten voor te leggen”. Ik vraag mij af of het College van Beroep op dit punt niet te stellig is. Het is in ieder geval in civiele procedures wel mogelijk om bij grieven nieuwe stellingen te betrekken, tenzij dat in strijd zou zijn met een goede procesorde. Een hoger beroep dient er namelijk ook voor om in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen. 

In de tweede plaats valt nog het volgende op. Wat betreft de oorspronkelijke klachten van klaagster overwoog het College van Beroep: “Voor zover klaagster haar eerdere klachten in beroep opnieuw ter beoordeling voorlegt, zijn deze voldoende gespecificeerd, zodat daar in beroep over kan worden geoordeeld”. Het is dus niet mogelijk om in algemene zin in hoger beroep te gaan van een uitspraak van de Tuchtcommissie. Uit het beroepschrift moet blijken tegen welke overwegingen van de Tuchtcommissie beroep wordt aangetekend, en waarom. So far so good. Maar het lijkt alsof het College van Beroep in zijn uitspraak onvoldoende onderscheid maakt tussen de klachten die in eerste instantie zijn geformuleerd en de beroepsgronden waarin kennelijk wel is geformuleerd dat en waarom de uitspraak van de Tuchtcommissie niet juist is.[2] Is mijn veronderstelling juist, dan is het wel wat kort door de bocht om vervolgens zonder nadere motivering simpelweg de overwegingen van de Tuchtcommissie te herhalen en zich daarbij aan te sluiten.    

 


[1] Zie M-2021-9 en mijn annotatie van die zaak in MfN-register Tuchtrecht Updates 2022, nr. 1.

[2] Althans zo lees ik de laatste zin van rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van het College van Beroep.