Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
21 maart 2022

Uitspraak

Mediator brandt haar handen door beantwoording vraag

Na beëindiging van de mediation in een echtscheidingszaak (M-2021-17) had de mediator haar handen niet meer moeten branden aan de beantwoording van een vraag van de ex-partner van klager over de interpretatie van een alimentatieberekening. Dit had tot gevolg dat de Tuchtcommissie haar de maatregel van een waarschuwing oplegde.

Maar in de eerste plaats moest de Tuchtcommissie het verweer van de mediator behandelen dat klager in zijn klachten niet-ontvankelijk zou zijn. Die had namelijk pas na verloop van de termijn van 18 maanden na beëindiging van de mediation zijn klacht bij de Tuchtcommissie ingediend. Op grond van artikel 5, lid 3 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators (STM) kan(onderlijning AS) in zo’n geval (de voorzitter van) de Tuchtcommissie besluiten de klacht niet in behandeling te nemen. Op deze plaats heb ik weleens opgemerkt dat deze discretionaire bevoegdheid van de voorzitter van de Tuchtcommissie als bezwaar heeft dat die in gaat tegen de rechtszekerheid voor de mediator.[1] Ook in deze zaak maakte (de voorzitter van) de Tuchtcommissie gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid, en wel om twee redenen. In de eerste plaats omdat het handelen van de mediator grotendeels betrekking had op de periode ná beëindiging van de mediation. In de tweede plaats omdat, voor zover klager meende dat de mediator ook tijdens de mediaton de gedragsregels had geschonden, hij daarvan pas op de hoogte kwam geruime tijd na beëindiging van de mediation. “Klager heeft vervolgens voortvarend gehandeld door … (kort daarna, toevoeging AS) zijn klacht in te dienen bij het MfN-register en die klacht vervolgens vier maanden later voor te leggen aan de Tuchtcommissie”, zo overwoog de Tuchtcommissie. Het valt op dat deze overweging aansluit bij de vergelijkbare regeling in de Advocatenwet. In artikel 46g, lid 1 daarvan is bepaald dat de voorzitter van de Raad van Discipline de klacht niet-ontvankelijk verklaart indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat op wie de klacht betrekking heeft. Misschien is het een idee om artikel 5, lid 3 van het Reglement STM overeenkomstig aan te passen. Dat biedt meer rechtszekerheid en zou de voorzitter van de Tuchtcommissie in voorkomende gevallen de nodige hoofdbrekens kunnen besparen.

Voor zover het verwijt van klager zag op de rol van de mediator tijdens de mediation, namelijk op haar competentie (Gedragsregel 7), wees de Tuchtcommissie zijn klacht af. Klager verweet de mediator dat zij bij de opstelling van het echtscheidingsconvenant de bedoeling en intenties van partijen zou hebben veronachtzaamd. Meer precies: de mediator zou de tussen partijen gemaakte afspraken over de wijze waarop zij elkaar zouden informeren over wijzigingen in hun inkomen niet goed hebben vastgelegd in het convenant. Daarin was opgenomen dat zij elkaars loonstroken zouden opsturen en niet ook hun belastingaangiften, zoals klager betoogde dat zou zijn afgesproken. De Tuchtcommissie gaat hier uitvoerig op in en komt uiteindelijk tot de conclusie dat de mediator hier niet tekort is geschoten. Zou ik kinderen hebben en hun dit dilemma voorleggen, dan zouden zij waarschijnlijk kort en goed zeggen: “Boeien!”. Of wel: ook al zou de mediator hier wél steken hebben laten vallen, wat dan nog? Partijen hadden namelijk afgesproken dat de te betalen alimentatie zou worden aangepast in geval het salaris van een van beide gewezen echtelieden zou veranderen. Als controle daarop zouden zij elkaars loonstroken toesturen. Zo was dat opgenomen in het echtscheidingsconvenant en dat zou toch voldoende moeten zijn voor het doel waarvoor in voorkomende gevallen door partijen bewijs moest worden geleverd.

De tweede klacht trof dus wel doel. De mediator had na beëindiging van de mediation een door de ex-echtgenote per e-mail aan haar gestelde verduidelijkingsvraag beantwoord, zonder dat klager daarvan op de hoogte was, laat staan daarmee akkoord was gegaan. Hoe begrijpelijk wellicht ook, het ging kennelijk niet om een advies maar puur om een interpretatiekwestie, toch had de mediator zich moeten realiseren dat haar rol na beëindiging van de mediation is uitgespeeld. Alleen met instemming van beide partijen zou de mediator dan nog weer een rol kunnen spelen.[2] Omdat de mediator haar fout tijdens de klachtprocedure erkende en tegen haar niet eerder een maatregel was opgelegd, zag de Tuchtcommissie geen reden om een zwaardere  maatregel dan die van een waarschuwing op te leggen. Ik zou bijna zeggen: niet getreurd mediator, dat kan ons allemaal overkomen! 

 


[1] Zie MfN-register Tuchtrecht Updates 2021, nr. 3, annotatie bij M-2021-1 in het bijzonder voetnoot 1 daarvan en MfN-register Tuchtrecht Updates 2021, nr.4,  annotatie bij B-2020-4.  

[2] Zie ook M-2015-2/TC 2015, nr. 5