Annotatie
22 september 2020
Uitspraak
Grove schending vertrouwelijkheid en integriteit
Op verzoek van de ex-partner van klager had hij een verklaring opgesteld over de gang van zaken tijdens de mediation en over de door hem gepercipieerde, negatieve, karaktereigenschappen van klager. Diens echtgenote wilde die verklaring hebben om in te brengen in de te voeren rechtbankprocedure. (U begrijpt, partijen waren in de mediation niet tot elkaar gekomen.) Dit bracht de voorzitter van de Tuchtcommissie tijdens de mondelinge behandeling tot de verzuchtende opmerking dat de mediator “eigenlijk een ander vak had moeten kiezen.” Wat daarvan ook zij, wanneer je (met overigens goed bedoelde intenties) in strijd met elementaire beginselen van mediation handelt, dan moet je ook wel bereid zijn op de blaren te zitten als je daarop wordt aangesproken. En ja, heb je mogelijk in andere zaken wel vaker het gevoel de redderrol op je te moeten nemen, dan lijkt het mij lastig om zonder al te veel slapeloze nachten ons vak met plezier uit te oefenen. Ik citeer uit het verslag van de mondelinge behandeling: “Hij (de mediator, toevoeging AS) denkt … dat hij het in éénzelfde situatie met deze partijen toch weer zou doen. Klager gaat namelijk heel ver om zijn zin door te drijven of zijn gram te halen. Zijn ex-partner en het kind raken daardoor beschadigd.” Dat kan dus niet: een mediator oordeelt niet.
Dat de mediator klager niet van te voren had geïnformeerd dat hij de verklaring zou opstellen – die zou volgens de mediator een gevaarlijk persoon zijn en de mediator wilde geen olie op het vuur gooien door hem vooraf te informeren over de verklaring - wreef de Tuchtcommissie de mediator ook aan. Daarmee handelde de mediator ook in strijd met de plicht tot transparantie jegens partijen.
Omdat de mediator tijdens de hoorzitting wel blijk had gegeven zich te beseffen dat hij in flagrante strijd met de Gedragsregels had gehandeld en naar zijn zeggen zijn dilemma ook op voorhand met zijn intervisiegroep had besproken, ‘beperkte’ de Tuchtcommissie zich tot het opleggen van een voorwaardelijke schorsing van één jaar met een proeftijd van twee jaar (en legde dus om die reden geen onvoorwaardelijke schorsing op). Voor de volledigheid: de intervisiegroep van de mediator had hem afgeraden de verklaring op te stellen.
[1] Zaak M-2020-1 is ingetrokken.