Naar boven ↑

Annotatie

mr. A. Schaberg
26 mei 2020

Uitspraak

CvB verwerpt beroep

Klager is in beroep gegaan tegen uitspraak van de Tuchtcommissie (M-2019-3). Het College van Beroep heeft de klachten opnieuw beoordeeld en besluit tot verwerping van het beroep. Niet is gebleken dat de mediator klachtwaardig heeft gehandeld met betrekking tot de gang van zaken rondom de ondertekening van de mediationovereenkomst. Ook is niet komen vast te staan dat de mediator niet neutraal is geweest vanwege haar (eerdere) betrokkenheid bij de wederpartij. Tot slot heeft klager geen belang bij het bezwaar of hij enig nadeel heeft ondervonden aan de doorbreking van de vertrouwelijkheid van de klachtenregeling. Voor de beslissing geen maatregel op te leggen acht het College van Beroep het niet van belang of de klager wel of geen schade heeft ondervonden.

In een zaak (B-2019-2) waarin de Tuchtcommissie alle klachten van klager op één na ongegrond verklaarde, ging klager in hoger beroep. Deze zaak besprak ik in Tijdschrift Conflicthantering (M-2019-3/TC 2019, nr. 5). Het College van Beroep verwierp het beroep. De overwegingen dienaangaande waren in grote lijnen in overeenstemming met die van de Tuchtcommissie. Twee overwegingen van het College van Beroep springen echter in het oog. Aan de klacht dat de mediator niet transparant was geweest over haar eerdere betrokkenheid bij de werkgever van klager voegde het College van Beroep toe dat het op de weg van klager lag om daar naar te vragen toen de mediator voorafgaande aan de mediation telefonisch contact had met klager om hem de gelegenheid te geven vragen te stellen. Dat had hij niet gedaan. Ik denk toch dat in het kader van de transparantie het uitgangspunt zou moeten zijn dat het op de weg van de mediator ligt daartoe het initiatief te nemen. Partijen, zeker individuen, zijn zich in dit verband niet altijd bewust van het mogelijke probleem van neutraliteit, in andere woorden: het probleem van potentiële  conflicterende belangen. In deze zaak speelde dat overigens niet en viel de mediator niets te verwijten. In de tweede plaats viel mij op dat het feit of klager wel of geen schade had geleden als gevolg van het handelen van de mediator, niet meewoog in de overweging van het College van Beroep of klager belang had bij het bezwaar tegen de beslissing van de Tuchtcommissie om ondanks gegrondbevinding van de klacht geen maatregel op te leggen. Ik denk dat in het algemeen de schadelijke gevolgen van de tuchtrechtelijke omissie van een mediator, zouden moeten kunnen meewegen bij vaststelling van de zwaarte van de maatregel. Dat had de Tuchtcommissie in eerste instantie ook gedaan. Zij overwoog dienaangaande (het ging om schending van de vertrouwelijkheid, zie overweging 3.1 (e) van de uitspraak van het College van Beroep): “Nu echter de mediator zich er (wel, toevoeging AS) op heeft beroepen dat doorzending plaatsvond aan personen betrokken bij de mediation en deze gebonden waren aan geheimhouding … uit hoofde van de mediationovereenkomst, en ook niet is gebleken dat klager enig nadeel van dit handelen heeft ondervonden, acht de Tuchtcommissie geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel.” Maar in hoger beroep speelt nog iets anders: klager kan op grond van artikel 8, lid 2 van het Reglement Stichting Tuchtrechtspraak Mediators aan zijn beroep niet uitsluitend ten grondslag leggen dat de Tuchtcommissie anders had moeten beslissen over de al dan niet opgelegde maatregel. Het College van Beroep had eenvoudigweg met deze bepaling in de hand het beroep van klager op dit punt ter zijde kunnen leggen.